27 april 2021
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist dat de minister van SZW een inburgeraar onterecht een boete heeft opgelegd van €100. Hoewel de inburgeraar volgens de Afdeling niet op tijd heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht – DUO had zijn ONA-portofolio (het laatste onderdeel van zijn inburgering) buiten de gestelde termijn goedgekeurd –, kan dit hem niet verweten worden.
De redenering is: op de website van DUO staat dat zij zes weken de tijd heeft om de portofolio’s goed te keuren. Maar de minister heeft niet aan de inburgeraar laten weten dat hij op de website moest kijken voor deze termijn. Bovendien staat de termijn niet in de wet
Stichting Civic is blij dat de betreffende inburgeraar deze boete niet hoeft te betalen. Toch mag een aantal punten niet onbenoemd blijven:
- De inburgeraar heeft moeten procederen tot de Raad van State (de hoogste instantie in het Nederlandse bestuursrecht) om zijn gelijk te halen. De uiteindelijke uitkomst is dan misschien correct, het is schrijnend dat er zoveel tijd en moeite voor nodig was. En dit terwijl het ONA-gedeelte van de inburgering in het nieuwe stelsel volledig wordt herzien omdat het volgens de wetsevaluatie zijn doel voorbijschiet.
- Soortgelijke beslissingen die in rechte vaststaan worden niet herzien. Er komt, voor zover Stichting Civic vernomen heeft, dus geen bredere beleidsreactie of compensatie voor de geconstateerde onjuiste invulling van ‘verwijtbaarheid’. Anders gezegd, deze inburgeraar hoeft de boete nu niet meer te betalen, maar andere inburgeraars in soortgelijke zaken moesten dat wel en dat wordt niet teruggedraaid.
- De inburgeraar had een boetevermindering gekregen van 1250, naar 250, naar 100 euro. Dat is uiteindelijk een boetevermindering tot minder dan 10% van het originele boetebedrag. Deze uitspraak laat echter onverlet dat bij sterk verminderde verwijtbaarheid, de volledige lening van de inburgeraar teruggevorderd kan worden (mogelijk 10.000 euro). Dat deze mogelijkheid bestaat, heeft geen oog voor proportionaliteit en menselijke maat.
- Er wordt in de uitspraak niet stilgestaan bij de kwetsbare positie van inburgeraars (in dit geval een statushouder) en de bijbehorende internationale verplichtingen (vgl. ECLI:NL:RVS:2020:2880, r.o. 3.2).
Daarom moet geconcludeerd worden dat, hoewel dit soort uitspraken in principe toe te juichen zijn, ze niet voldoende zijn. Ze zetten het huidige gebrek aan oog voor de individuele inburgeraar, proportionaliteit en menselijke maat in het huidige Nederlandse inburgeringsbeleid niet recht.