Als startschot van Stichting Civic, schrijven bestuursleden Tamar de Waal, Sennay Ghebreab en Ali Mohammad een opinieartikel in NRC Handelsblad over dat Nederland moet stoppen met ‘feitenvrij inburgeringsbeleid’.
Tijdens het Algemeen Overleg van 7 februari reageerde minister Koolmees (SZW) met de volgende woorden:
“Het artikel in NRC waar de heer Özdil (GroenLinks) en Van Dijk (SP) naar hebben gevraagd, dat heb ik zeker gelezen, en met veel interesse. En ik vind het ook goed te horen dat mevr. De Waal de door haar voorgenomen stichting heeft opgezet om dit onder de aandacht te brengen. Het doel is wetenschappelijk en juridisch onderzoek … Een meer centrale rol te geven in het politieke debat. Dat kan ik alleen maar toejuichen.”
Woensdag 7 februari is het vervolg van het algemeen overleg in de Tweede Kamer over inburgering en integratie met minister Koolmees (D66) en de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het eerste deel vond plaats op 13 december. De verwachtingen waren hooggespannen, omdat de minister had aangegeven dat het inburgeringsbeleid „op de schop moest” (De Telegraaf, 12/12). Helaas bleef duidelijkheid over specifieke plannen uit. Wel werd duidelijk dat het huidige systeem met een private inburgeringsmarkt, sociale leningen voor onderwijs en boetes voor het niet halen van examens blijft bestaan. Het lijkt er dus op dat het inburgeringsbeleid grotendeels juist niet wordt hervormd.
Dat is jammer, want de sterke woordkeus van de minister was wel terecht! Sterker nog, het beleid kent zo veel gebreken dat het onmogelijk is ze allemaal aan te kaarten in dit korte opiniestuk. Het gaat zowel mis met de uitvoering – lange wachttijden, malafide commerciële taalbureaus, onduidelijke vereisten, gebrek aan transparantie – als met de opzet van de inburgering, die bij veel inburgeraars een irreële mate van zelfredzaamheid veronderstelt. Het gevolg is dat publiek beleid dat nieuwkomers op weg zou moeten helpen in de samenleving en arbeidsmarkt, velen juist tegenhoudt en in de schulden drukt. Dit is niet alleen een probleem voor de nieuwkomer, maar ook een gemiste kans voor de maatschappij.
Het is daarom van groot belang dat er een heroriëntatie plaatsvindt van wat goed opnamebeleid voor nieuwkomers is, gebaseerd op feiten. Wetenschappers, professionals en ervaringsdeskundigen hebben de handen ineengeslagen in Stichting Civic (i.o.) om zich hiervoor in te zetten. Ons doel is wetenschappelijk en juridisch onderzoek naar effectief en rechtsstatelijk inburgeringsbeleid een centralere plaats te geven in het politieke debat. Deze ambitie kan sleets lijken. Nederland paste zijn inburgeringsbeleid de afgelopen twintig jaar meer dan twintig keer aan. Maar, en dit is de crux, het Nederlandse politieke debat over inburgering kent al een kwarteeuw een chronisch gebrek: een totale afwezigheid van wetenschappelijk onderzoek en feiten over welk inburgeringsbeleid nu het beste werkt.
De Algemene Rekenkamer bevestigde dit gebrek vorig jaar in zijn vernietigende rapport over het Nederlandse inburgeringsbeleid sinds 2013. Hierin werd geconstateerd dat de keuze om de inburgeringsmarkt te privatiseren en de inburgeraar verantwoordelijk te maken voor zijn eigen inburgering op straffe van sancties „niet onderbouwd was” en nu „onvoldoende werkt in de praktijk”. Het is haast niet voor te stellen dat zo’n ingrijpende wijziging van het beleid voor nieuwkomers in de samenleving, waaronder veel vluchtelingen, gewoonweg niet onderzocht was.
We schrijven ‘haast niet voor te stellen’ omdat het tegelijkertijd evident is dat het debat over inburgering onredelijk beheerst wordt door ideologische strijdpunten over nationale identiteit en migratie, in plaats van door de vraag welk beleid de beste waarborgen biedt voor goede inburgering. Anders gezegd: de meeste wijzigingen van het inburgeringsbeleid zijn niet voortgekomen uit een constructieve zoektocht naar meetbaar het meest doeltreffende beleid om bijvoorbeeld Nederlands als tweede taal te leren. In plaats daarvan werden ze steevast ingezet om de suggestie te wekken dat migranten middels inburgering hun toekomst in Nederland moeten ‘verdienen’. Met alle negatieve gevolgen van dien.
Het is hoog tijd dat de Nederlandse politiek breekt met deze destructieve gewoonte om feitenvrij inburgeringsbeleid te voeren. Een paar voorbeelden. Het kabinet is van plan het taalniveau te verhogen naar B1. Is dit voornemen gebaseerd op zorgvuldig onderzoek? Momenteel haalt ongeveer de helft van de inburgeraars taalniveau A2 al niet, met onder meer boetes als gevolg. Bovendien blijkt uit onderzoek dat de groep van inburgeraars die de inburgeringsplicht niet haalt, vooral bestaat uit laagopgeleiden, ouderen en vluchtelingen. Is het dan wel verstandig om de taaleis voor iedereen te verhogen, en van deze groepen dezelfde taaleis te verwachten als van, zeg, universitair opgeleide familiemigranten? Vanuit een evidence based perspectief lijkt het antwoord op deze vraag nee te luiden. Toch verzet geen enkele politieke partij zich nu tegen de voorgestelde verhoging (waarschijnlijk omdat het politiek wel goed klinkt).
Of neem het rapport van de WRR Weten is nog geen Doen uit 2017, waarin naar voren kwam dat steeds meer publiek beleid in Nederland de zelfredzaamheid van veel burgers overschat. Hierdoor raken velen in de problemen met bureaucratie, sancties en stress – en neemt de zelfredzaamheid van burgers juist af. Dergelijk onderzoek is relevant voor effectief inburgeringsbeleid: als de overheid ervoor moet waken dat zij de verschillende ‘doenvermogens’ van burgers overschat, geldt dat temeer voor nieuwkomers die met taal- en kennisachterstanden kampen.
Er zijn nog veel meer fundamentele vragen. Wat zeggen onafhankelijke onderwijskundigen over de didactische kwaliteit van de huidige inburgeringsexamens? Waarom controleren we de kwaliteit van inburgeringsonderwijs niet zoals ander onderwijs in Nederland? Kunnen we leren van (eventueel internationale) best practices? Hopelijk is de minister bereid deze handschoen op te nemen. En als dat zo is, bieden wij hem graag het juiste feitelijke gereedschap aan.