2 april 2025

Het integratiedebat in Nederland is al decennialang inherent problematisch. De focus ligt niet op inclusie en het versterken van samenhang in de samenleving, maar op het disciplineren van nieuwkomers aan de hand van rigide criteria voor ‘Nederlanderschap’. Dit integratiedenken creëert een kloof tussen gevestigde Nederlanders en nieuwkomers, waarbij de laatsten constant moeten bewijzen dat ze ‘geïntegreerd’ zijn. De recente discussie rond de opvang van statushouders illustreert deze problematiek. Minister Faber achtte het plan van de gemeente Apeldoorn, waarbij statushouders elk een eigen slaapkamer zouden krijgen in gedeelde woningen, niet ‘sober genoeg’. Tegelijkertijd stelde minister Keijzer van Volkshuisvesting (BBB) voor om de voorrangsregeling voor statushouders bij sociale huurwoningen af te schaffen. Deze ontwikkelingen weerspiegelen een toenemend anti-migratiesentiment. Er is een verontrustende trend waarbij nieuwkomers steeds vaker worden neergezet als personen met verminderde rechten op basisvoorzieningen. Dit zet de positie van nieuwkomers verder onder druk en beperkt in toenemende mate hun toegang tot huisvesting en andere noodzakelijke voorzieningen. 

Dit fenomeen staat niet op zichzelf, maar is een symptoom van een bredere beleidskoers. Sinds de invoering van de eerste inburgeringswet in 1998 zijn de eisen voor nieuwkomers steeds verder aangescherpt, vaak gedreven door politieke symboliek in plaats van praktische effectiviteit. In het huidige integratiebeleid is het participatieverklaringstraject hiervan een sprekend voorbeeld: nieuwkomers worden verplicht om ‘Nederlandse kernwaarden’ te onderschrijven, alsof deze waarden een statisch gegeven zijn en geen evoluerend geheel met de samenleving zelf. Bovendien reduceert dit verplichte onderdeel maatschappelijke waarden tot een afvinklijst, zonder ruimte voor dialoog of nuance.  

De strikte inburgeringsvoorwaarden, boetes en de sobere opvang vellen een vooroordeel over wie gewenst is en een ‘echte Nederlander’ mag worden. Dit bevestigt de eerdergenoemde kloof: een ‘wij’ dat niet hoeft te ‘integreren’, tegenover een ‘zij’ dat moet bewijzen erbij te (mogen) horen. Het illustreert hoe ‘integratie’ wordt ingezet als instrument van uitsluiting: er wordt een beeld van ‘de ander’ geconstrueerd dat nieuwkomers op afstand houdt in plaats van hen erbij betrekt. 

Politieke uitspraken vergroten deze kloof, zoals staatssecretaris Nobel van Participatie en Integratie (VVD) die over een ‘integratieprobleem’ sprak in reactie op de Maccabi-rellen. Hoewel de staatssecretaris hier later wel op terugkwam, bleef excuus uit. Kort daarop diende Kamerlid Becker (VVD) een motie in om “gegevens bij te houden over culturele en religieuze normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond”, om de culturele en religieuze normen van deze Nederlanders in kaart te brengen. Deze motie past binnen een bredere en langdurige beweging waarin bevolkingsgroepen worden gestigmatiseerd op basis van afkomst en religie. Aanvankelijk werd de motie met een meerderheid aangenomen. Wat wél nieuw was, was de commotie die ontstond, waardoor meerdere partijen hun eerdere steun één voor één introkken. Niet omdat ze inhoudelijk tegen de motie waren, maar omdat ze inzagen dat de impact groot was en leidde tot veel onbegrip en onvrede

De boodschap bleef overeind: als je een migratieachtergrond hebt – zelfs na vier generaties – blijf je een nieuwkomer. De brede steun voor de motie laat zien hoe ver discriminatie genormaliseerd is, vaak zonder dat het als zodanig wordt herkend. Binnen de context van ‘inburgering’ fungeert het systeem van verplichte inburgeringseisen, controle en boetes als een uitsluitingsmechanisme. Dit blijkt ook uit het voorstel om de voorrangsregeling voor de huisvesting van nieuwkomers in te trekken. Hierdoor verblijven nieuwkomers langer in opvanglocaties, wat hun start in Nederland vertraagd. Met grootschalige, sobere doorstroomlocaties worden zij fysiek en visueel op afstand gehouden van de samenleving, waarin ze binnen drie jaar geacht worden te ‘integreren’. Ondertussen wordt de ontvangende samenleving nauwelijks betrokken bij dit proces, terwijl gevestigde Nederlanders wel te horen krijgen dat economische en huisvestingsproblemen te wijten zijn aan diezelfde nieuwkomers.  

Als we een andere samenleving willen, moeten we het concept van ‘integratie’ als eenzijdig proces herzien. Het probleem ligt niet bij nieuwkomers die moeten ‘integreren’, maar bij het systeem dat hen voortdurend dwingt hun aanwezigheid te rechtvaardigen.  Een goed startbeleid begint niet met boetes en afvinklijsten, maar met mogelijkheden: toegang tot onderwijs, werk en woonruimte. We dienen het denken in termen van ‘integratie’ en ‘inburgering’ los te laten, aangezien dit inherent een onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ veronderstelt. In plaats daarvan zouden we moeten streven naar beleid dat nieuwkomers vanaf het begin erkent als gelijkwaardige leden van onze samenleving. Alleen zo kunnen we de uitsluiting en segregatie tegengaan en de sociale cohesie bevorderen. 

Projectcoördinator

Deel dit

Lees ook