11 juni 2021
Goed inburgeringsonderwijs is van belang voor inburgeraars, maar ook voor de ontvangende samenleving. Daarom is de waarborging van de kwaliteit van het onderwijs cruciaal. Ondanks dat de nieuwe Wet Inburgering op punten een verbetering is, schiet deze nog steeds te kort in de garantie op kwaliteit van het onderwijsaanbod. Deze verantwoordelijkheid komt onder de nieuw Wet Inburgering bij de gemeenten te liggen. In hoeverre zij erin slagen om kwalitatief goede trajecten in te richten, is afhankelijk van het toezicht op het aanbod vanuit (taal)aanbieders.
Sinds de invoering van de huidige Wet Inburgering in 2013 wordt het aanbod van inburgeringsonderwijs aan de private markt overgelaten. De verantwoordelijkheid voor het inkopen van onderwijs ligt bij de inburgeraar zelf. Inmiddels is breed erkend dat dit systeem niet werkt. Er is afgelopen jaren veel geschreven over misstanden waar inburgeraars de dupe zijn geworden, zoals inburgeraars die het inburgeringsexamen niet op tijd hebben behaald doordat zij taallessen hebben ingekocht bij kwalitatief inferieure of zelfs malafide private aanbieders (Zie ACVZ rapport).
Het rapport ‘Inburgering is geen bijzaak’ van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) gaat in op het gevaar van gebrekkige toezicht op aanbieders van inburgeringsonderwijs. Zowel binnen het huidige als toekomstige inburgeringsbeleid is de private organisatie Blik op Werk verantwoordelijk voor de kwaliteitswaarborging van het inburgeringsonderwijsaanbod. Deze organisatie houdt onderwijsaanbieders in de gaten middels monitoring. Dit blijkt volgens ACVZ echter niet effectief.
Onder het toezicht van Blik op Werk is er (toch) op grote schaal gefraudeerd door taalscholen. In deze fraudegevoelige inburgeringsmarkt haalden taalscholen inburgeraars binnen door het inzetten van ‘lokkertjes’ en staken vervolgens een groot deel van het lesgeld in eigen zak. Zo stuitte de Volkskrant in een onderzoek in 2020 op fictieve contracten, nooit gehouden cursussen en scholen die voor een groot deel alleen op papier bestaan. Op deze manier liepen inburgeraars op tegen het maximale leenbedrag zonder terwijl ze hier geen goed onderwijs voor hebben ontvangen. De kans om de inburgeringsplicht te vervullen binnen de gestelde termijn van drie jaar werd hierdoor aanzienlijk verkleind.
De ACVZ geeft aan het vertrouwen in Blik op Werk te hebben verloren. Niet alleen de vele schandalen met fraude zijn hier aanleiding voor. De ACVZ maakt zich ook zorgen over het vermogen van deze organisatie om onderwijsaanbieders goed te monitoren. Deze taak is een lange tijd ondermaats uitgevoerd. Tot voor kort lag de focus op het al dan niet voldoen aan administratieve voorwaarden. Met enkel deze gegevens kan geen volledig beeld worden gevormd over de onderwijskwaliteit van een taalschool. Hoewel het recentelijk ingevoerde project ‘Toezicht in de Klas’ hier verandering in zou moeten brengen, moet nog blijken in hoeverre dit ook daadwerkelijk lukt. Het is voor de ACVZ dan ook onduidelijk waarom de overheid ervoor heeft gekozen het toezicht door Blik op Werk voort te zetten.