25 juni 2021

Het niet vervullen van de inburgeringsplicht kan grote financiële en verblijfsrechtelijke consequenties hebben. Toch schiet zowel de huidige als de nieuwe Wet Inburgering tekort in het garanderen van kwalitatief goed inburgeringsonderwijs. In het rapport ‘Inburgering is geen bijzaak’ roept de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) op om inburgeringsonderwijs eindelijk serieus te nemen.

Zoals beargumenteerd in een vorige blog zijn er zorgen over de waarborging van de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs. Het ACVZ is niet gerust op de bekwaarmheid van de instantie welke toezicht dient te houden op de kwaliteit. Zowel in het huidige als toekomstige inburgeringsbeleid ligt deze verantwoordelijkheid bij de private organisatie ‘Blik op Werk’. In het verleden is deze instantie er echter niet in geslaagd om kwalitatief goed inburgeringsonderwijs te garanderen. Het ACVZ pleit ervoor om de publieke onderwijsinspectie verantwoordelijk te maken voor de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs. Zowel het private als publieke reguliere onderwijs zijn onderworpen aan toezicht vanuit deze organisatie. Waarom vormt het inburgeringsonderwijs hier een uitzondering op?

Grote gevolgen

Met het inburgeringsonderwijs zijn grote publieke belangen gemoeid. Bovendien kan het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht grote consequenties met zich meebrengen. Iemand kan worden beboet of de verblijfstitel kan worden ingetrokken of niet worden verlengd. Los van deze mogelijke consequenties, staat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht in de weg van het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Goed inburgeringsonderwijs is dus van cruciaal belang. Dit des te meer omdat er nog geen signalen zijn dat de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs meeweegt in de (her)beoordeling van sancties binnen zowel de huidige als de komende regelgeving.

Onvoldoende beschermd

In de nieuwe wetgeving lijken inburgeraars niet voldoende beschermd te zijn tegen de gevolgen van kwalitatief slecht onderwijs. Zij lopen het gevaar hiervoor op te draaien. Deze dreiging is een gevolg van de ruime opvatting van (gedeeltelijke) verwijtbaarheid (zoals toegelicht in een eerdere blog). Volgens de wettekst kunnen inburgeraars namelijk nog steeds als ‘verminderd verwijtbaar’ worden beschouwd wanneer ‘een derde ook te verwijten is’ bij het niet nakomen van afspraken binnen het inburgeringstraject. De aanbieder van de inburgeringscursus wordt als voorbeeld genoemd van een dergelijke derde partij (zie Nota van Toelichting blz. 27). Kwalitatief slecht onderwijs lijkt dus geen reden genoeg de inburgeraar niet verwijtbaar te verklaren voor het niet halen van onderdelen in het inburgeringstraject.

De ACVZ stelt dat ook binnen de huidige beleidsvoering de tendens heerst om de onderwijskwaliteit buiten beschouwing te laten. Hoewel de fraude door taalscholen algemeen bekend is, heeft de ACVZ tot op heden geen signalen opgevangen dat niet tijdig inburgering (mede) wegens malafide private aanbieders een grond vormt tot matiging of het geheel afzien van opgelegde sancties. Afgeleid uit deze signalen, lijkt het onwaarschijnlijk dat de onderwijskwaliteit in het komende beleid wél meegenomen zal worden in de (her)beoordeling van sancties. De noodzaak tot een dergelijke herbeoordeling wordt echter pijnlijk duidelijk uit verhalen als die van Ako, Nashmil en Taim. De boetes die hen onterecht werden opgelegd brachten grote negatieve gevolgen met zich mee.

De consequenties van niet tijdig inburgeren zijn groot. Goed inburgeringsonderwijs is daarom cruciaal. Het moet worden voorkomen dat inburgeraars opdraaien voor een slechte waarboring van de onderwijskwaliteit. Kortom, het is hoog tijd dat deze taak serieus wordt genomen.

Deel dit

Lees ook