22 oktober 2025

Voor het eerst bespreekt Stichting Civic de verkiezingsprogramma’s van politieke partijen over inburgering en integratie. In dit artikel vergelijken we de plannen van de partijen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2025. Hoewel integratie al decennialang een terugkerend thema is, wordt het debat de laatste jaren steeds vaker gekleurd door vragen over identiteit, loyaliteit en de mate waarin nieuwkomers zich moeten aanpassen. Waar sommige partijen inzetten op persoonlijke begeleiding, wederkerigheid en snelle toegang tot taalonderwijs en werk, kiezen andere voor een meer normatieve benadering, met nadruk op culturele aanpassing, uitbreiding van de inburgeringsplicht en strengere eisen.

In dit artikel plaatsen we de partijstandpunten naast een aantal stellingen uit het Manifest van Stichting Civic. Deze stellingen benadrukken dat inburgering draait om gelijkwaardig deelnemen aan de samenleving en de ruimte krijgen om te floreren, in plaats van om disciplinering. Op basis hiervan analyseren we hoe politieke partijen invulling geven aan thema’s als de organisatie van de inburgering, de inhoud ervan, de toegang tot de arbeidsmarkt en de rol van waarden, cultuur en identiteit. Deze thema’s komen het vaakst terug in de verkiezingsprogramma’s en vormen daarom het uitgangspunt van onze vergelijking. Op die manier krijgen we een duidelijk overzicht van de keuzes die partijen maken en hoe deze aansluiten bij de visie van Stichting Civic, waarin menselijkheid en gelijkwaardigheid centraal staan.

Uitleg per stelling

Organisatie van de inburgering

De meeste partijen erkennen het belang van gemeentelijke regie bij de inburgering, maar verschillen in de vraag of het uitgangspunt faciliteren of controleren is. GroenLinks-PvdA wil taallessen blijvend beschikbaar stellen, ook nadat iemand ontheffing heeft gekregen en erkent daarmee dat een goede start tijd en flexibiliteit vraagt. DENK en Partij voor de Dieren pleiten voor structureel meer middelen en een persoonlijke begeleider voor iedere nieuwkomer, wat aansluit bij de gedachte dat ieder mens andere behoefte en capaciteiten heeft.  BIJ1 wil de inburgeringstoets volledig afschaffen en legt de nadruk op gelijkwaardigheid en het verbeteren van de rechtspositie van nieuwkomers. Voor de partij draagt een toets niet bij aan gelijke kansen, maar bevestigt zij bestaande ongelijkheden. De ChristenUnie stelt voor om “meedoen-balies” te introduceren bij opvanglocaties, zodat inburgeraars direct kunnen starten met taalonderwijs en participatie. Deze balies moeten dienen als aanspreekpunt waar nieuwkomers praktische ondersteuning krijgen bij hun eerste periode in Nederland. 

Meer uitsluitende en controlerende benaderingen komen van CDA, VVD, BBB en JA21. Het CDA wil de inburgering koppelen aan het behoud van de verblijfsstatus en gemeenten verplichten tot het rapporteren over de voortgang van de inburgering. Hier verschuift het perspectief van ondersteuning naar controle en sanctionering. De VVD benadrukt daarnaast dat inburgering en integratie een plicht is en geen vrijblijvend traject mag zijn. BBB gaat verder en stelt dat ‘falende integratie de voedingsbodem is voor radicalisering’, waarbij nieuwkomers vooral worden gezien als potentieel risico. De PVV en FvD richten zich niet op inburgering en integratie, maar pleiten voor een volledige immigratiestop en het bevorderen van remigratie. Ook de BBB noemt remigratie expliciet als beleidsdoel. Daarbij wordt de term niet beperkt tot nieuwkomers, maar impliceert het de herplaatsing of uitzetting van Nederlandse burgers met een migratieachtergrond, wat op gespannen voet staat met de principes van gelijk burgerschap en non-discriminatie.

Binnen het politieke discours over inburgering en integratie is sprake van een toenemende politisering, waarbij de nadruk verschuift van ondersteuning en participatie naar verplichtingen en uitsluiting. Waar sommige partijen vooral inzetten op controle, sancties en het aanscherpen van verplichtingen, kiezen partijen als BIJ1 en DENK juist voor een benadering die uitgaat van democratische gelijkheid in plaats van gastvrijheid. Deze benadering, zoals ook verwoord in het Manifest van Stichting Civic, benadrukt dat de komst en deelname van nieuwkomers niet primair begrepen moeten worden als een kwestie van gastvrijheid en welwillendheid, maar als een uitdrukking van wederzijdse rechten en plichten die voortvloeien uit het democratisch burgerschap.

Inhoud van de inburgering

Bij vrijwel alle partijen speelt taalverwerving een centrale rol in het inburgeringsbeleid. GroenLinks-PvdA en de SP zetten in op kosteloze taallessen, waarbij de SP het taalniveau B1 als doel stelt voor alle nieuwkomers. Deze benadering erkent dat taal een middel is tot verbinding en uitwisseling, en dat toegang hiertoe niet afhankelijk mag zijn van financiële draagkracht. Het CDA wil dat nieuwkomers binnen drie jaar verplicht een voldoende niveau van taalbeheersing behalen. De VVD, CDA en NSC pleiten voor strengere eisen bij naturalisatie, waarbij zij vinden dat de huidige taalverhoging alleen niet ver genoeg gaat. Deze partijen koppelen taalbeheersing aan burgerschap, terwijl progressievere partijen taal vooral zien als onderdeel van persoonlijke ontwikkeling en maatschappelijke participatie. De effectiviteit van de toetsing blijft daarbij onderwerp van discussie. Critici wijzen erop dat taaltoetsen niet echt meten hoe goed iemand taal kan gebruiken of zich kan ‘integreren’, maar vooral hoe goed iemand is in het maken van toetsen[1].

Daarnaast krijgt ook kennis van de Nederlandse rechtsstaat en de bijbehorende waarden ruime aandacht. De VVD en de ChristenUnie leggen de nadruk op vrijheid en democratie als kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Voor de VVD betekent vrijheid vooral individuele verantwoordelijkheid, vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten, maar ook de plicht om zich aan te passen aan de liberale rechtsorde. Vrijheid wordt daarmee niet opgevat als een absoluut recht, maar als iets dat geldt binnen de kaders van wat de partij als ‘Nederlands’ beschouwt. 

Voor de ChristenUnie ligt de nadruk meer op de gemeenschappelijke waardenbasis, waarbij vrijheid en democratie worden verbonden aan morele verantwoordelijkheid en de joods-christelijke traditie. Vrijheid betekent hier het vermogen om goed te doen binnen een gemeenschap met een gedeelde morele visie en waarden. Als het gaat om minderheden, richt de ChristenUnie zich vooral op religieuze minderheden zoals joden en christenen. Moslims worden zelden expliciet als te beschermen religieuze minderheid genoemd. ‘Respect voor minderheden’ fungeert eerder als criterium waarmee nieuwkomers moeten aantonen dat zij de ‘Nederlandse waarden’ onderschrijven. Net als de ChristenUnie benadrukt de SGP de joods-christelijke wortels van Nederland en vraagt zij specifieke aandacht voor het jodendom. De partij pleit daarom voor verplichte bezoeken aan Holocaustmusea, passend binnen het idee dat de nationale identiteit historische erkenning en morele bewustwording vereist. 

JA21 benadrukt dat nieuwkomers de Nederlandse cultuur moeten omarmen, terwijl de PVV expliciet stelt dat de islam onverenigbaar is met inburgering. Ze verschuiven van een focus op waarden naar een benadering die uitgaat van culturele assimilatie en uitsluiting. De PVV gaat hierin verder door de islam expliciet uit te sluiten van wat zij als ‘Nederlandse waarden’ beschouwt. Deze partijen gaan daarmee grotendeels voorbij aan de persoonlijke waarden, overtuigingen en ambities van nieuwkomers zelf. Bovendien leggen zij impliciet een verband met de veronderstelling dat iedere nieuwkomer moslim is. Dat beeld is stigmatiserend, doet geen recht aan de diversiteit binnen migrantengroepen en miskent hun persoonlijke mogelijkheden om bij te dragen en onderdeel te zijn van de samenleving vanuit hun eigen achtergrond.

Deze manier van denken staat niet op zichzelf, maar weerspiegelt een bredere tendens binnen het inburgeringsbeleid. Het huidige beleid is nog gebaseerd op ideeën over ‘de ander’, waarbij individuen worden voorgesteld als wezenlijk verschillend van ‘ons’[2].Veel partijprogramma’s tonen datzelfde idee waarbij inburgering wordt gezien als middel om een vermeende kloof te overbruggen tussen de Nederlandse samenleving en de mensen die zogenaamd ver afstaan van ‘onze’ normen, waarden en cultuur. Daarmee blijven oude culturele hiërarchieën bestaan, die ook vandaag nog bijdragen aan stereotypering, racisme, discriminatie en de reproductie van ongelijkheid[3].

Toegang tot de arbeidsmarkt

Een groot deel van de partijen wil de barrières tot werk voor nieuwkomers verlagen. GroenLinks-PvdA, SP en ChristenUnie pleiten voor snellere toegang tot werk voor mensen in de asielprocedure, bij voorkeur al binnen de eerste maanden van de procedure. Het CDA wil leer-werktrajecten koppelen aan taalonderwijs, terwijl Volt inzet op kleinschalige opvang met participatieprojecten waarin ook buurtbewoners worden betrokken, vanuit de gedachte dat werk bijdraagt aan persoonlijke ontwikkeling en verbinding met de samenleving.

Daartegenover staan partijen als de VVD, NSC, BBB en PVV, die strengere voorwaarden willen stellen en arbeid vooral koppelen aan verplichtingen. De VVD koppelt werk direct aan huisvesting en kort uitkeringen wanneer werk wordt geweigerd. Om een eerlijker beeld te krijgen van de redenen waarom mensen werk weigeren, biedt de podcast van Stichting Civic met Peshmerge inzicht in hoe beleid en persoonlijke omstandigheden elkaar beïnvloeden[4]. NSC wil verplichte startbanen en werkgevers financieel laten bijdragen via een heffing. De BBB eist dat nieuwkomers binnen een jaar aan het werk zijn of een opleiding volgen, met sancties bij niet-naleving. De VVD en PVV stellen: “geen Nederlands, geen bijstand.” 

In deze laatste benaderingen dreigt arbeid vooral te worden beschouwd als een instrument om nieuwkomers economisch nuttig te maken en te disciplineren, in plaats van als middel tot persoonlijke ontwikkeling en wederkerigheid. Het risico bestaat dat nieuwkomers worden behandeld als goedkope en snel inzetbare krachten, terwijl hun eigen ambities, capaciteiten en langetermijndoelen onderbelicht blijven. Wat mensen zelf willen bereiken, wat hun mogelijkheden zijn en hoe zij willen bijdragen aan de samenleving, raakt op de achtergrond. Daarmee verschuift het perspectief van inburgering als wederkerig proces naar inburgering als eenzijdige productiviteitsplicht, waarin nieuwkomers vooral moeten bewijzen dat ze hun plek ‘verdienen’. Veel programmaplannen staan daarmee ver af van beleid dat mensen laat floreren vanuit mogelijkheden. 

Waarden, cultuur en identiteit

Op het punt van waarden, cultuur en identiteit lopen de partijstandpunten het sterkst uiteen. Progressieve partijen zoals BIJ1, Partij voor de Dieren, Volt, GroenLinks-PvdA, D66 en ook DENK leggen de nadruk op inclusie, participatie en gelijke mogelijkheden voor iedereen, ongeacht achtergrond. Voor hen is de samenleving niet statisch, maar voortdurend in ontwikkeling en dragen nieuwkomers hieraan bij. Conservatieve en extreem- en radicaal rechtse partijen zien inburgering daarentegen vooral als aanpassing aan een vermeende vaste ‘Nederlandse cultuur en traditie’, waarbij de persoonlijke achtergrond van nieuwkomers als problematisch wordt gezien. 

De VVD en NSC willen strengere naturalisatievoorwaarden en toetsing van de onderschrijving van de democratische rechtsstaat, waarbij burgerschap iets wordt dat verdiend moet worden. De BBB en SGP gaan verder door expliciet afstand te eisen van antisemitisme, dat zij als enige specifieke vorm van racisme benoemen, als voorwaarde voor verblijfsrecht of naturalisatie. JA21 en BBB benadrukken het behoud van de Nederlandse identiteit en pleiten voor een harde lijn ten aanzien van islamitische invloeden. Voor de PVV is de islam onverenigbaar met de Nederlandse samenleving.

Daarmee sluiten deze partijen aan bij een breder discours waarin nieuwkomers vaak worden vereenzelvigd met de islam en waarin de loyaliteit en ‘integratie’ van Nederlandse moslims geregeld ter discussie staan. Antisemitisme wordt daarbij veelal gepresenteerd als een probleem van nieuwkomers of moslims, terwijl het in werkelijkheid in bredere lagen van de samenleving voorkomt. In deze benadering wordt inburgering voorgesteld als een eenzijdig proces, waarbij de nieuwkomer zich moet voegen naar een vastomlijnd waardenkader, zonder ruimte voor eigen overtuigingen of culturele achtergrond. Deze voorstellen en denkbeelden wekken de indruk dat vooral moslims als dragers van problematische opvattingen worden gezien en een bedreiging vormen voor de Nederlandse identiteit. Dergelijke aannames versterken processen van culturele uitsluiting, waarin religieuze of etnische identiteit bepalend wordt voor maatschappelijke aanvaarding.

Conclusie  

Een aantal partijen koppelt de inburgering en integratie expliciet aan de bescherming van de Nederlandse identiteit. VVD, JA21, BBB, PVV, FvD en SGP leggen de nadruk op cultuur, normen en waarden, en waarschuwen voor de gevaren van parallelle samenlevingen of buitenlandse beïnvloeding. VVD, SGP, BBB en JA21 willen antisemitisme als verplicht onderdeel opnemen binnen de inburgering bij het participatieverklaringstraject, inclusief verplichte lessen over de geschiedenis van de Holocaust. Voor de PVV is de islam zelfs onverenigbaar met ‘integratie’. In deze benadering worden nieuwkomers vooral gezien als een risico dat beheerst en gedisciplineerd moet worden, in plaats van als mensen met eigen ambities en rechten die ruimte verdienen om zich te ontwikkelen. 

Daartegenover staan partijen die inburgering beschouwen als een kwestie van menselijkheid en kansen. Partij voor de Dieren, Volt, GroenLinks-PvdA, D66, SP en DENK benadrukken ondersteuning, taalonderwijs en participatie. Voor hen draait het om het faciliteren van een goede start en het benutten van talenten en capaciteiten. Inburgering wordt opgevat als een wederkerig proces: nieuwkomers leren de samenleving kennen, terwijl de samenleving zich ook voor hen openstelt. BIJ1 neemt een onderscheidende positie in door te pleiten voor de afschaffing van de inburgeringstoets, vanuit de overtuiging dat gelijkwaardig onderdeel zijn van de samenleving niet in een toets te vangen is, maar zichtbaar wordt in gelijkheid van behandeling. 

Opvallend is de tussenpositie van CDA en NSC. Zij leggen de nadruk op taal en werk, maar koppelen dit aan verplichtingen en sancties, zoals het verlies van status bij weigering of het uitsluiten van voorrang bij huisvesting bij onvoldoende inspanning. Bij hen ligt het accent op verantwoordelijkheid en harde sancties, gecombineerd met mogelijkheden voor educatie en arbeid. Toch ontbreekt het perspectief dat persoonlijke behoeften en capaciteiten het uitgangspunt zouden moeten zijn. Uiteindelijk laten de verkiezingsprogramma’s zien dat de discussie over inburgering en integratie vooral draait om hoe wij naar nieuwkomers kijken: als medeburgers in een gedeelde samenleving, of als buitenstaanders aan de rand ervan.


[1] https://www.parool.nl/columns-opinie/een-taaltoets-voor-inburgeraars-werkt-juist-averechts~bd62dc54/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F; https://www.ad.nl/binnenland/kritiek-taaldocenten-op-te-moeilijke-inburgeringsexamens~ac98c009/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F.

[2] https://stichtingcivic.nl/de-huidige-perspectieven-op-integratie-en-inburgeringsbeleid-zijn-discriminerend/.

[3] https://stichtingcivic.nl/het-participatieverklaringstraject-als-neokoloniale-praktijk/.

[4] https://open.spotify.com/episode/0G81K9Z4uBumVN30qkar6w?si=cfef8b5ed2cb4d7a.


Deel dit

Lees ook