25 mei 2020
Het Hof van Justitie van de EU heeft in haar rechtspraak meerdere malen benadrukt dat bij de beoordeling van de vraag of een inburgeraar voldoet aan de nationale integratievoorwaarden, rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van de inburgeraar. Dat blijkt in Nederland nog lang niet altijd het geval te zijn. Om deze reden heeft Stichting Civic een brief gestuurd aan minister Koolmees van SZW. Daarin wordt verzocht om individueel te beoordelen of het aan de inburgeraar te wijten is dat zij te laat inburgeren. Deze voorgestelde beleidswijzigingen dienen de flexibiliteit van de beslispraktijk te vergoten en meer ruimte aan de DUO te geven om rekening te houden met de individuele omstandigheden van de inburgeraar. In zijn antwoord op de brief geeft de minister echter aan dat het huidige stelsel niet is gericht op een ‘dergelijke intensieve vorm van maatwerk’. De Nederlandse praktijk blijft daarmee op gespannen voet met de eisen van het Hof van Justitie van de EU.
In zijn brief onderkent de minister de problemen waar de zogenaamde ‘Einde Lening Inburgeringsplichtingen’ (ELIPs) tegenaan lopen. Zij hebben de grens van het maximale leenbedrag (van circa 10.000 euro) bereikt maar zijn nog steeds inburgeringsplichtig. Daarom heeft hij gemeenten opgeroepen om tijdens de overgangsfase naar het nieuwe inburgeringsstelsel prioriteit aan ELIPs te bieden. Dit biedt echter geen oplossing voor andere inburgeringsplichtigen, zoals degenen die vertraging oplopen wegens een frauderende taalschool.
Daarnaast geeft de minister in zijn brief aan dat samen met DUO is nagedacht over hoe invulling aan maatwerk kan worden gegeven. In deze context wijst hij op zijn nieuwe discretionaire bevoegdheid waarop in schrijnende gevallen een beroep kan worden gedaan. Op de website van DUO is te lezen hoe deze bevoegdheid is ingevuld. Inburgeringsplichtigen die 600 uur les hebben gevolgd maar geen ontheffing kunnen krijgen omdat zij, bijvoorbeeld, nog examenpogingen moeten ondernemen, kunnen hier een beroep op doen. Deze mogelijkheid is alleen voor specifieke situaties bedoeld en biedt niet voor iedereen uitkomt.
De zorgen van Stichting Civic omtrent de rigiditeit van het inburgeringssysteem zijn niet weggenomen door de minister. Zo gaf de minister bijvoorbeeld in zijn brief aan dat de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt’ zou worden aangepast. Deze beleidsregel benoemt omstandigheden op basis waarvan een verlenging aan de inburgeraar kan worden verleend. De toegezegde wijziging zou verduidelijken dat genoemde omstandigheden een niet-limitatieve opsomming vormen. Op 12 mei 2020 is de beleidsregel aangepast. In artikel 7a van de beleidsregel is er een verlenging van de inburgeringstermijn met 2 maanden voorzien vanwege de maatregelen rondom het coronavirus. Ondanks de aanpassing van de beleidsregel, wordt hierin nog steeds niet geëxpliciteerd dat de opsomming van de genoemde omstandigheden niet-limitatief zijn. De zorgen hieromtrent worden niet weggenomen door artikel 8 waarin wordt gesproken van ‘overige bijzondere omstandigheden’, omdat dit slechts van toepassing is op het participatietraject en niet op andere onderdelen van het examen. Stichting Civic ziet dit als een gemiste kans.
Bovendien blijk uit de jurisprudentie dat de minister niet, of niet consistent, de individuele omstandigheden meeweegt. Een recente zaak van de Rechtbank Midden-Nederland illustreert dat de individuele omstandigheden niet consistent worden meegenomen. De centrale vraag in deze zaak was of de minister een verzoek tot verlenging had mogen weigeren, gelet op de medische situatie van de eiseres. De vrouw in kwestie had in eerste instantie verlenging van de inburgeringstermijn vanwege een taalbarrière, een wachtlijst, zwangerschap en bevalling, en het uitblijven van hulpverlening. Reden voor de medisch adviseur om termijnverlenging te adviseren. Deze verlenging werd dan ook gegeven. Toen na het verstrijken van de verlengingsperiode de gezondheidsklachten bleven voortduren en zelfs erger waren geworden – de vrouw had angstaanvallen, viel flauw en durfde haar huis niet meer te verlaten -werd een tweede verlenging aangevraagd. Deze werd echter geweigerd. Er zou volgens het medisch advies geen sprake zijn van een ‘ernstig sociaal disfunctioneren’.
In de rechtszaak die volgde over het besluit van de minister om het tweede verzoek tot verlenging af te wijzen, zette de rechtbank een flinke streep door die afwijzing. Het onderliggend medisch advies ging helemaal niet in op haar angststoornis waardoor zij flauwviel en de straat niet op durfde. Terwijl de vrouw daar wel bewijs voor leverde. Volgens de rechter was dit medische advies dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen. Ook was de inhoud niet inzichtelijk en de overwegingen leidden niet logischerwijs tot de aangedragen conclusie. De minister had dit advies dus niet zomaar mogen overnemen in zijn afwijzing en zich beter moeten verdiepen in de kwestie. Ook had hij zijn afwijzing beter moeten motiveren. De vrouw in kwestie kreeg nog steeds geen adequate medische behandeling. Dat had voor de minister een indicatie kunnen zijn dat haar medische situatie niet was veranderd. Het afwijzingsbesluit werd daarom door de rechtbank vernietigd.
Deze zaak illustreert hoe individuele omstandigheden snel naar de achtergrond kunnen verdwijnen. Het meenemen van deze omstandigheden in de besluitvorming is een plicht die niet consistent wordt nageleefd. Die plicht vloeit voort uit het EU-recht, maar in deze context ook uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Inburgeraars moeten daarom kritisch blijven ten aanzien van afwijzingen waarin deze omstandigheden niet serieus worden genomen.